Terug

Stukje uit het woordenboek [3]

Stukje uit het woordenboek [3]

 

Stukje uit het woordenboek:

 

 

werken (werkte, heeft gewerkt) 1 bezig zijn; taken verrichten; zijn krachten gebruiken; aan een schilderij werken; 2 betaalde arbeid; arbeid is nodig voor het dagelijks brood; werk ze! 3 functioneren; het doen; de machine werkt niet naar behoren 4 uitwerking hebben; invloed uitoefenen op; je werkt me op de zenuwen

 

 

Het kantoorgebouw waar ik overdag ben, is erg goed geïsoleerd. Daarnaast staat het erg afgelegen. Het glas en de isolatiematerialen...

Welke betekenis van werken past het best bij het stukje tekst?