Stukje uit het
woordenboek:
werken (werkte, heeft
gewerkt) 1 bezig zijn; taken verrichten; zijn
krachten gebruiken; aan een schilderij
werken; 2 betaalde arbeid;
arbeid is nodig voor het dagelijks brood; werk
ze! 3 functioneren; het doen; de machine
werkt niet naar behoren 4 uitwerking
hebben; invloed uitoefenen op; je werkt me op de
zenuwen
Het
kantoorgebouw waar ik overdag ben, is erg goed geïsoleerd.
Daarnaast staat het erg afgelegen. Het glas en de
isolatiematerialen...
Welke betekenis van werken past het best bij het stukje tekst?